Wie verzucht het niet, zo af en toe: ‘Hè, even helemaal niks doen.’ Vooral het woordje even suggereert dan dat je dat ‘niks’ tussen neus en lippen door kunt doen.
U mag het zeggen hoor, maar ik moet me erg concentreren om niks te doen. Zoals bij de afgelopen cursus Filosofie en de kunst van het boogschieten op de ISVW.
Want daar liep ik als begeleider aan tegen een cursist die helemaal aangeschakeld was en tegelijk weinig nodig leek te hebben. Hij ging moeiteloos mee in alle instructies, stond mooi, maakte weinig onnodige beweging, en vroeg niet om aandacht. Sterker nog, die ontweek hij. Onopvallend, maar zorgvuldig.
Om aan te sluiten, hield ik me meer terug dan anders.
Eerst voelde dat goed, maar naarmate het programma vorderde, maande een bekend calvinistisch stemmetje steeds dwingender in mijn hoofd: ‘Ga nou toch eens aan het werk.’
Ik wil als begeleider best graag werken. Heel hard zelfs, maar hier betekende dat zo weinig mogelijk doen. Misschien uiteindelijk zelfs helemaal niets.
(Net) voor het eind van de tweedaagse gaf ik binnen zijn gehoorafstand aan een ander een extra ademhalingsoefening. En kort daarop draaide de ‘stille’ zich met grote pretogen naar me toe:
‘Ik weet wel dat je het niet tegen mij had, maar ik heb het toch ook maar gedaan. Fantastisch, alsof ik in een andere wereld terecht kwam.’
En ja, dan is het dus gebeurd: niks doen.
Terughouden met de juiste maat heeft zich dan vertaald in geconcentreerd oppassen. Met als resultaat ‘precies genoeg niks gedaan hebben’.
Soms maakt dat een wereld van verschil.